Cochleair implantaat (CI)

Inleiding

cochleair implantaatCochleaire implantatie is een operatie die bedoeld is voor dove en ernstig slechthorende volwassenen of kinderen. Doofheid en ernstige slechthorendheid is een beperking in het waarnemen van geluid en bemoeilijkt de communicatie via gesproken taal. Bij jonge kinderen zijn de gevolgen van doofheid en ernstige slechthorendheid ingrijpend. Voor het ontwikkelen van gesproken taal is gehoor immers onmisbaar. 

Bij mensen die vanaf zeer jonge leeftijd doof zijn, speelt communicatie via gebarentaal dan ook een belangrijke rol. Mensen die na hun kindertijd doof zijn geworden hebben de gesproken taal al wel geleerd, zodat zij vaak communiceren via spreken en spraakafzien (liplezen) met eventueel ondersteunende visuele communicatie of ondersteunende hoortoestellen. Als kinderen of volwassenen ondanks de hulp van hoortoestellen en hoortraining nauwelijks in staat zijn tot het waarnemen van gesproken taal, kan een cochleair implantaat uitkomst bieden.

Wat is een cochleair implantaat?

cochleair implantaatEen cochleair implantaat is een apparaat dat aan dove kinderen en volwassenen de mogelijkheid biedt weer iets te horen. Dit gebeurt doordat het CI de functie van de zintuigcellen in een beschadigd binnenoor overneemt en de intact gebleven gehoorzenuw direct elektrisch stimuleert. 
Een cochleair implantaat bestaat uit een uitwendig gedeelte en een inwendig (geïmplanteerd) gedeelte (zie afbeelding). Tijdens een operatie wordt het inwendig gedeelte geplaatst, het uitwendig gedeelte wordt enkele weken na de operatie aangesloten. De microfoon van het uitwendige gedeelte vangt de geluiden op en zendt de informatie naar een spraakprocessor, die het geluidssignaal omzet in elektrische pulsen.

Deze pulsen worden via een snoertje overgebracht naar een zendspoel. Deze zendspoel maakt met behulp van een magneet contact met een ontvanger onder de huid op de schedel. De ontvanger geeft het elektrisch signaal vervolgens door aan de elektrode, die tijdens een operatie is ingebracht in het binnenoor (het slakkenhuis of de cochlea). De elektrode geeft elektrische pulsen af, die opgevangen worden door de nabijgelegen zenuwuiteinden van de gehoorzenuw. De gehoorzenuw geeft op zijn beurt het signaal door naar de hersenen. Voorwaarde voor het succesvol toepassen van een CI is dus dat de gehoorzenuw en de daarachter liggende zenuwbanen goed functioneren.

Met een CI kunnen zowel zachte als harde geluiden en spraak worden waargenomen. De kwaliteit van de geluids- en spraakwaarneming is echter anders dan bij goedhorenden. Dat is logisch, omdat goedhorende mensen over ongeveer 3000 zintuigcellen beschikken om geluids­signalen door te geven aan ongeveer 30.000 zenuwuiteinden.

Bij een CI wordt het geluid eerst omgezet in een elektrisch signaal en wordt de functie van de 3000 zintuigcellen overgenomen door maar een beperkt aantal elek­troden (maximaal 22). Desondanks kan belangrijke informatie toch worden overgedragen aan de gehoorzenuw, zodat het verstaan van spraak vaak mogelijk is. CI-gebruikers worden daardoor minder afhankelijk van spraakafzien. Voor een aanzienlijk aantal CI-gebruikers is het zelfs mogelijk om met het CI te telefoneren.

CI-teams

Een CI-team bepaalt wie er in aanmerking komt voor een CI en begeleidt de geïmplanteerden ook na de operatie. Een CI-team bestaat uit nko-artsen, audiologen, logopedisten/hoortherapeuten, orthopedagogen/psychologen, maatschappelijk werkers, technici, wetenschappelijke en administratieve medewerkers.
CI-teams werken vaak samen met een hoorcentrum Deze laatst genoemde instanties zijn actief in de zorg voor doven en slechthorenden (kinderen en volwassenen) en voor kinderen met spraak- en taalproblemen.

Wie komt er in aanmerking voor een CI?

Zoals reeds beschreven neemt een CI, anders dan een conventioneel hoorapparaat, de functie van defecte zintuigcellen in het binnenoor over. Door de implantatie gaat de functie van de nog werkende zintuigcellen verloren. Daarom wordt cochleaire implantatie pas overwogen als blijkt dat een kind of volwassene te weinig baat heeft bij het gebruik van conventionele hoortoestellen. Hieronder volgt een aantal 'richtlijnen' die inzicht geven in wie in aanmerking komt voor een CI en wanneer het zinvol is iemand aan te melden bij een CI-team.

Volwassenen

Wie?

Volwassenen met doofheid of zeer ernstige slechthorendheid aan beide oren, waarbij er met de meest krachtige hoortoestellen slechts zeer weinig kan worden verstaan.
Volwassenen moeten minimaal tot hun vijfde levensjaar nog (iets) gehoord hebben. Daardoor hebben ze de kans gehad om spontaan een gesproken taal te leren begrijpen en spreken. Als een dove volwassene reeds voor de leeftijd van vijf jaar doof is geworden of doof is geboren, heeft cochleaire implantatie vaak een teleurstellend resultaat.

Wanneer?

De timing voor implantatie is afhankelijk van audiologische, medische, sociale en psychologische factoren. Een kandidaat moet ervaring hebben met hoortoestellen die voor hem/haar het meest geschikt zijn. Daarnaast moet een kandidaat gemotiveerd zijn voor de operatie en intensieve revalidatie. Medisch is het noodzakelijk dat iemand in voldoende fysieke conditie verkeert om de operatie en de revalidatieperiode te doorlopen. Tot slot is het belangrijk dat iemand reële verwachtingen heeft ten aanzien van de mogelijkheden van cochleaire implantatie. Dit wordt door de arts in kwestie met u besproken.

Spoed!

Volwassenen die recent doof zijn geworden na een hersenvliesontsteking komen met voorrang in aanmerking. De kans bestaat dat binnen een aantal weken tot maanden na de hersenvliesontsteking verbening van het slakkenhuis optreedt hetgeen implantatie kan bemoeilijken (zie verder).

Kinderen

Wie?

  • Zeer jonge kinderen die doof of zeer ernstig slechthorend zijn geboren, zodat horen en leren spreken spontaan niet mogelijk is. Na het vaststellen van het gehoorverlies zullen hoortoestellen worden geprobeerd, om te beoordelen hoeveel baat een kind hierbij heeft. Hierdoor kan bepaald worden of de verwachting is dat cochleaire implantatie voor een kind een meerwaarde zou kunnen hebben ten opzichte van conventionele hoortoestellen
Kinderen die progressief slechthorend zijn en na enige tijd ernstig slechthorend of doof geworden zijn. Kinderen die goedhorend zijn geboren en doof worden door bijvoorbeeld een hersenvliesontsteking.

Wanneer?

Voor doof geboren kinderen gaat de voorkeur uit naar implantatie op zo jong mogelijke leeftijd. Bij doof geboren jonge kinderen is implantatie in ieder geval voor het vijfde levensjaar gewenst. Betere resultaten zijn te verwachten naarmate het kind jonger is bij implantatie.

Spoed!

Voor jonge kinderen die recent doof zijn geworden na een hersenvliesontsteking geldt dat zij met voorrang in aanmerking komen voor CI. Zonodig worden ze reeds vóór de leeftijd van één jaar geopereerd.

Procedure

Aanmelding

Als er bij u of bij uw kind ernstige slechthorendheid of doofheid is vastgesteld of als er een sterk vermoeden bestaat dat daar sprake van zou zijn, kunt u uzelf of uw kind aanmelden bij één van de CI-teams in België. De CI-teams zijn gevestigd in alle universitaire centra of in een audiologisch centrum. Uw arts zal u hiervoor gepast verwijzen.
Indien er sprake is van doofheid of ernstige slechthorendheid die ontstaan is na een recente hersenvliesontsteking, is spoed geboden bij de aanmelding bij een CI-team.

Wat gebeurt er tijdens de operatie?

In principe wordt één van beide oren geïmplanteerd. Welk van beide oren wordt geopereerd, hangt af van een aantal factoren die per CI-team en per kandidaat kunnen verschillen.
Vóór de operatie wordt het haar achter het oor gedeeltelijk weggeschoren om de kans op infectie zo klein mogelijk te houden. Het haar groeit na de operatie gewoon weer aan. Tijdens en soms ook na de operatie krijgt u daarnaast antibiotica om de infectiekans te verkleinen.

Tijdens de operatie wordt vervolgens de huid achter het oor opgelicht en een opening in het bot geboord die de oorchirurg via het middenoor toegang moet geven tot het slakkenhuis. In de wand van het slakkenhuis maakt de oorchirurg vervolgens een klein gaatje (diameter ca. 1,5 mm), waardoor de elektrode voorzichtig naar binnen kan worden geschoven. Tenslotte wordt de ontvanger van het CI geplaatst in een tijdens de operatie uitgefreesde groeve in het schedelbot achter het oor. Na het dichthechten van de huid kan het inwendige deel van het CI (de ontvanger en de elektroden) niet meer verschuiven. Bovendien zal tijdens de eerste maanden na de operatie rondom dit deel van het implantaat littekenweefsel ontstaan dat het implantaat nog steviger op zijn plaats houdt. 
De operatie vindt plaats onder algehele narcose en duurt een aantal uren. De opname in het ziekenhuis duurt meestal een aantal dagen. 

Tijdens de operatie worden enkele tests gedaan om te beoordelen of het implantaat goed functioneert. Tevens wordt dan een eerste indruk verkregen van de mate waarin het gehoor via het implantaat elektrisch gestimuleerd kan worden. Deze informatie kan enkele weken na de operatie gebruikt worden bij de afstelling van het implantaat.

Risico’s van een CI

Bij cochleaire implantatie wordt over het algemeen gebruik gemaakt van technieken die ook bij andere ooroperaties worden toegepast. Cochleaire implantaties worden steeds door een ervaren nko-arts uitgevoerd. Toch kunnen zich in een enkel geval problemen voordoen. De kans op complicaties is echter klein en de risico’s zijn vergelijkbaar met die van andere ooroperaties.

Soms komen, naast algemene risico’s als infecties, wondgenezingsproblemen e.d., ook tijdelijke evenwichtsproblemen en oorsuizen. Deze problemen verdwijnen meestal na verloop van tijd vanzelf.
Na cochleaire implantatie kan een uitval of beschadiging van de aangezichtszenuw voorkomen. De kans hierop is echter uiterst gering. Daarnaast is het mogelijk dat er na cochleaire implantatie een licht verhoogde kans op een hersenvliesontsteking ontstaat. Derhalve worden alle personen die in aanmerking komen voor een CI hiertegen gevaccineerd. 

Zoals eerder vermeld gaat na implantatie in een aantal gevallen eventueel ’restgehoor’ van het geopereerde oor verloren. Hierdoor zal gebruik van een conventioneel hoortoestel op dit oor waarschijnlijk geen hoorsensatie meer opleveren. Soms blijkt dat het slakkenhuis gedeeltelijk verbeend is (bijvoorbeeld als gevolg van hersenvliesontsteking), waardoor de plaatsing van de elektrodes bemoeilijkt wordt. De nko-arts kan dan besluiten een speciaal implantaat te plaatsen of de elektroden slechts gedeeltelijk in te brengen. 

De uiteindelijke hoormogelijkheden met het CI kunnen hierdoor minder gunstig uitvallen dan bij gebruik van het complete aantal elektroden. De verbening van het slakkenhuis kan soms dusdanig ernstig zijn dat de nko-arts besluit een groeve in de cochlea te boren waar de elektrode van buiten af in gelegd kan worden. Soms moet hij geheel afgezien van implantatie of de patiënt voorstellen het andere oor te implanteren.

Herstelperiode

cochleair implantaatNa ontslag uit het ziekenhuis komt u of uw kind terug voor ambulante controle bij de nko-arts, zodat deze kan beoordelen of het genezingsproces naar wens verloopt. Het hoofdverband wordt vaak na enkele dagen verwijderd en de hechtingen ongeveer na één week. Het spreekt voor zich dat tijdens de gehele herstelperiode enige voorzichtigheid moet worden betracht. Pas na de herstelperiode van enkele weken volgt de activatie en afstelling van het externe gedeelte van het CI, de spraakprocessor. Pas dan zal u of uw kind met het CI geluiden gaan waarnemen en kan de revalidatie starten.

Tot slot

Een CI is geen "superhoortoestel". Na een succesvolle implantatie blijven CI-gebruikers slechthorend. Dit wil zeggen dat u of uw kind moeite zal blijven houden met het onderscheiden van geluiden en het verstaan van wat er gezegd wordt. Tevens is luisteren naar muziek voor velen een teleurstelling.

Daarnaast valt op dat er grote verschillen zijn in de hoormogelijkheden van verschillende CI-gebruikers. Mensen die een CI gebruiken blijken over het algemeen echter meer hoormogelijkheden te hebben dan met de hoortoestellen die voor implantatie werden gedragen. In tegenstelling tot wat men gewend is met hoortoestellen, dient men bij het gebruik van een CI rekening te houden met een langdurige revalidatie voordat het uiteindelijke resultaat bereikt wordt.

Bij kinderen is het belangrijk dat men er zich van bewust is, dat doofheid en ernstige slechthorendheid de spraakontwikkeling en de ontwikkeling van gesproken taal nadelig beïnvloedt. Door het gehoorverlies ontstaat een achterstand in de ontwikkeling van gesproken taal, die niet noodzakelijk na het plaatsen van een CI kan worden ingelopen. Daarom is het belangrijk om het taalaanbod aan te passen aan de auditieve beperking van het kind, bijvoorbeeld door het gebruik van een gebarentaal.